Tijdgenoten uit de leefwereld van Vesalius


Boekbespreking van Bob van Hee, Maurits Biesbrouck e.a., Tijdgenoten uit de leefwereld van Vesalius, Garant Uitgevers, Antwerpen (BE), Apeldoorn (NL), 2018, 212 p, ill. Deze recensie werd in de Franse versie gepubliceerd in het infobulletin van de Société Française d’Histoire de la Mèdecine (Parijs).

Aan de totstandkoming van dit zeer interessante en schitterend geïllustreerde werk, dat in 2018 werd gepubliceerd als deel 11 van de serie getiteld Cahiers Geschiedenis van de Geneeskunde en Gezondheidszorg, hebben zes internationaal bekende auteurs en een Belgische diplomaat een fundamentele bijdrage geleverd. Daarin hebben zij in wisselende samenstelling of individueel nieuw licht doen schijnen op het baanbrekende werk van Andreas Vesalius (1514-1564). Sinds Vesalius’ dood zijn zoals bekend over deze nog altijd boeiende anatoom van wereldfaam vele geschriften verschenen. In een eerder gepubliceerd cahier uit deze serie, getiteld Kunst van Vesalius (Cahier 4) werd onder redactie van Robbrecht Van Hee reeds uitgebreid aandacht besteed aan Vesalius als kunstenaar.
Elk hoofdstuk van dit nieuwe cahier opent met een korte inleiding en eindigt met een besluit, gevolgd door een rijke bibliografie. Het resultaat: een zeer interessante, royaal geïllustreerde publicatie, waarin veel tot nu toe nog onuitgegeven en dus onbekend materiaal werd bijeengebracht, materiaal waarin het medisch denken van Vesalius en zijn tijdgenoten centraal staat. De auteurs van deze waardevolle bijdragen zijn Maurits Biesbrouck (gepensioneerd geneesheer, Roeselare), Theo Dirix (diplomaat en Vesalius-kenner), Theodoor Goddeeris (gepensioneerd internist, Kortrijk), Francis Van Glabbeek (hoogleraar geneeskunde en gezondheidswetenschappen, Antwerpen), Robbrecht Van Hee (emeritus hoogleraar heelkunde en medische geschiedenis, Antwerpen), Omer Steeno (emeritus hoogleraar geneeskunde, Leuven) en Jacqueline Vons (hoogleraar klassieke talen, Tours, Frankrijk). Sinds jaar en dag delen zij een grote interesse in het leven en de werken van Andreas Vesalius.
Het eerste hoofdstuk (Andreas Vesalius’ opvoeding en zijn talenkennis) beschrijft de gedegen schoolopleiding van de jonge Vesalius in Brussel. Reeds toen ontwikkelde hij grote interesse in de anatomie van mens en dier. Na een opleiding in de humaniora te Leuven, begon hij in 1533, 19 jaar oud, de studie geneeskunde in Parijs onder de galenisten Sylvius en Von Andernach. In 1537 keerde hij terug naar Leuven om er zijn studies te vervolgen en er cursussen praktische anatomie te geven. Datzelfde jaar volgde een eerste publicatie, namelijk van de Paraphrase van het negende boek van Rhazes aan koning Al-Mansor (Leuven), een werk dat men volgens diverse deskundigen, waaronder Cushing (1943) moet beschouwen als zijn thesis voor het baccalaureaat. Anderzijds stellen Jacqueline Vons en Stéphane Velut (2008), dat het niet om een thesis kan gaan omdat er vóór het einde van de zestiende eeuw geen enkele thesis in de geneeskunde werd gedrukt. In 1537 bezocht hij, onderweg naar Padua, in Venetië het atelier van Titiaan en leerde er Jan Steven van Calcar kennen, één van diens meest getalenteerde leerlingen, veelbelovend tekenaar en portretschilder. Reeds op 5 december van dat jaar promoveerde hij te Padua tot doctor in de geneeskunde. Daags erna bood men hem de leerstoel heelkunde aan en ging hij er openbare cursussen in de anatomie geven. In 1538 verscheen zijn Tabulae anatomicae sex, bedoeld ter ondersteuning van zijn anatomische lessen. Ook publiceerde hij een vertaling van Von Andernachs Institutiones anatomicae. In 1539 volgde de Epistola docens. Verder werkte hij er mee aan een nieuwe Latijnse uitgave van de Opera omnia van Galenus. Zijn ster rees snel, waardoor de universiteit van Bologna hem belastte met het onderwijs in de anatomie.

In 1542 werd hij lijfarts van Keizer Karel V, waarna in 1543 de eerste editie van zijn magnum opus verscheen, getiteld De Humani Corpora Fabrica Libri Septem. Hij droeg het op aan “de Goddelijke, Zeer Grote en Onoverwinlijke Keizer Karel V”. In 1555 volgde een tweede verbeterde editie. Beide edities verschenen bij Oporinus in Basel (Zwitserland). Mogelijk hoopte hij daardoor de verspreiding ervan gunstig te beïnvloeden (zie: Van Alphen, 1993). In 1543 verscheen ook zijn Epitome, een compendium ten behoeve van behoeftige studenten. Vesalius diende zijn keizer tot aan diens abdicatie in 1555. Hierna diende hij Philips II, koning van Spanje. In 1564, tijdens de terugtocht van een pelgrimage naar Jeruzalem, leed hij schipbreuk bij het eiland Zakynthos en stierf er.

 


Het tweede hoofdstuk (De aderlating in de Paraphrasis in nonem librum Rhazae – Vesalius’ eerste werk) legt uit dat deze uitgave een vingeroefening was voor zijn in 1539 gepubliceerde Brief over de aderlating (de Epistola docens venam axillarem dextra cubiti in dolore laterali secandam). In deze brief bespreekt Vesalius de behandeling van diverse ziekten. Door nauwgezet onderzoek ontdekte hij vele onjuistheden, duisterheden en misverstanden in de Griekse teksten. De auteurs analyseerden speciaal de hoofdstukken 57 en 58 van de Paraphrasis over de pleuritis en over de correcte uitvoering van de aderlating.

 


Het derde hoofdstuk (Johannes Mutonus Tornacensis en Vesalius’ Paraphrasis in de BIU Santé (Paris)) analyseert het exemplaar van de Paraphrasis dat wordt bewaard in de BIUM (Paris). Jean Mouton (overleden in 1590), apotheker, botanicus en schepen te Doornik (zie: Cercle Benelux d’Histoire de la Pharmacie, Bulletin N° 81, September 1991, 10-12), correspondeerde met Clusius en Lobelius. Tenslotte geeft dit hoofdstuk de kenmerken van de bewaard gebleven exemplaren van de Paraphrasis.

 


Het vierde hoofdstuk (Reconstructie van Vesalius’ botboor) beschrijft de details van dit in de Fabrica afgebeelde instrument waarmee Vesalius skeletten assembleerde en geeft ook afbeeldingen in kleur. Het enige nog authentieke skelet bevindt zich in het “Vesalianum” te Basel. Vesalius’ instructies bleken buitengewoon nauwkeurig en goed uitvoerbaar. Al met al is dit een boeiende bijdrage over Vesalius’ technische creativiteit.
Het vijfde hoofdstuk (De dikke Teen van Andreas Vesalius) verwoordt Vesalius’ gedachten tegenover God. Dankzij de uitkomsten van een onlangs uitgevoerde nauwkeurige tekstanalyse moet men de oude opvatting herzien dat Vesalius ambigue gevoelens had over de godsdienst en over het Opperwezen, wat ook kon in een tijd waarin de Kerk het onderzoek van de natuur meer en meer toestond, omdat zo ook het besef van Gods hand in de Schepping werd benadrukt.
Het zesde hoofdstuk (Dat Epitome Ofte Cort Begrijp der Anatomien Andr. Vesalii) neemt de in 1569 te Brugge verschenen Vlaamse editie van het Epitome onder de loep. Jan Wouters (of Wauters, Viringus, 1539-1599?), de auteur, vestigde zich na zijn promotie te Leuven als geneesheer en chirurg te Veere (Zeeland). Later werd hij hoogleraar in Leuven. In 1593, na zijn ontslag, trad hij in het klooster. Deze uiterst zeldzame Vlaamse editie werd bij toeval ontdekt in de Stadsbibliotheek van Lille (Rijssel). Dit exemplaar bevatte verscheidene documenten, waaronder een brief geadresseerd aan het stadsbestuur van Veere. Wouters verrijkte deze uitgave met niet altijd even zinnige aanvullingen en actualiseringen.
Het zevende hoofdstuk (Cantor Adriaen Couwenhoven en twee brieven van Andreas Vesalius) verklaart waarom Philips II Vesalius in april 1562 beval naar zijn paleis in Alcala de Henares te komen. Tengevolge van een val had de kroonprins Don Carlos kort tevoren een hoofdwond opgelopen. Tegen alle verwachting genas hij. De brief waarvan in dit hoofdstuk uitgebreid melding wordt gemaakt behandelt in detail de ziektegeschiedenis van de prins. Dionisio Chaza Chacon, een der lijfartsen die vanaf het begin geraadpleegd werden, bespreekt in een brief de details van de ziekte. Van deze brief bestaan verschillende edities, alle gebaseerd op twee eerdere door Vesalius hierover geschreven brieven. Tot slot besteedt dit hoofdstuk aandacht aan de “Capilla Flamenca”, gedirigeerd door de cantor Couwenhoven.
Het achtste hoofdstuk (Andreas Vesalius in Bologna, en een brief van Hadrianus Junius (1511-1575) aan Ludovicus Carinus) analyseert Vesalius’ verblijf in Bologna (1538, 1540, 1544). Vervolgens bespreken de auteurs van dit hoofdstuk de inhoud van de door Junius (student te Bologna) aan Carinus (student te Padua) geschreven brief. Vesalius, die toentertijd in Bologna anatomie doceerde, verklaarde zich bereid haar te bezorgen. De auteurs maken duidelijk dat Vesalius bewees dat Galenus zich voor zijn theorie over de menselijke anatomie had gebaseerd op de anatomie van de aap. Door naarstig speurwerk konden zij vele details over zijn aanwezigheid in Bologna achterhalen.
Het negende hoofdstuk (Andreas Vesalius in Bologna – Amatus Lusitanus (1510/1511-1568) versus Andreas Vesalius (1514-1564)), behandelt het meningsverschil tussen de beide artsen over de aard en de behandeling van verschillende ziekten. Lusitanus, een Portugees-Joodse arts, en Vesalius twistten onder andere over de terugkeer van het veneuze bloed vanuit de bovenarm en de borst naar het hart. Het curriculum vitae van Lusitanus wordt gevolgd door een weergave van dat van Laguna, een andere Joodse arts en vroegere studievriend van Vesalius in Parijs. Hierna presenteren de auteurs van dit hoofdstuk nog een lijst van 700 door Lusitanus tussen 1551 en 1561 bijeengebrachte ziektegeschiedenissen.
Het tiende hoofdstuk (Vesalius en de Borgarucci’s), beschrijft de levensgeschiedenis van Giulio en Prospero Borgarucci. Na voltooiing van zijn studie te Padua bekeerde Giulio zich tot het calvinisme en werd te Londen geneesheer van edelen. Hij raakte bevriend met Koningin Elisabeth I. Prospero werd na zijn studie in Padua hoogleraar anatomie aldaar en was lijfarts van Cathérine de Medicis. Hij publiceerde Andreae Vesalii Bruxellensis Philippi Hispaniarum Regis Medici Chirurgia Magna in septem libros digesta …… etc. (Venetië, 1568). Ook wijdt de auteur van dit hoofdstuk aandacht aan de inhoud van de door Vesalius in Padua gegeven lessen. Hij verklaart dat Vesalius, voor zover bekend, nooit een handboek over de chirurgie heeft geschreven, hoewel Prospero Borgarucci dit stelde. Vesalius heeft wel zulke mededelingen gedaan in zijn Consilia en in de Fabrica. Prospero Borgarucci heeft wel laten weten in 1567 in Parijs een handschrift van Vesalius over de chirurgie, getiteld Chirurgia Magna te hebben ontdekt en gekocht. Hij publiceerde dit vervolgens in 1568 in Venetië. In 1725 verzorgden Herman Boerhaave en Bernard Siegfried Albinus hiervan een heruitgave onder de titel Opera Omnia, waarin ook de Chirurgia Magna werd opgenomen. En werkelijk, dit laatste werk bevat diverse passages over de chirurgie, ontleend aan de Tabulae Anatomicae sex (1538) en aan de Epitome (1543).
Het elfde en laatste hoofdstuk verhaalt over de bronzen beelden van Vesalius gegoten in het kader van de voorbereiding van de Vesalius-herdenking (2014), annex een aan hem gewijde internationale conferentie op het Griekse eiland Zakynthos. Vervolgens bespreekt het hoofdstuk de doodsoorzaak van Vesalius, die het gevolg was van een combinatie van ziekte en uitputting. Tijdens de genoemde herdenkingsbijeenkomst werd op Zakynthos een ruim twee meter hoog standbeeld in de vorm van een “spierman” opgericht.

In dit rijk geïllustreerde boek, voorzien van een bijdetijdse bibliografie, hebben de zeven auteurs vele nieuwe feiten en deugdelijke verklaringen geleverd. Zij maakten duidelijk onderscheid tussen feit en fictie. Daardoor hebben zij meer “kleur” toegevoegd aan het portret van Vesalius en duidelijk en in ruime mate bijgedragen aan de onsterfelijkheid van deze onovertroffen leermeester in de menselijke anatomie.
Tot slot: Andreas Vesalius heeft in het verleden twee belangrijke biografen gehad, Moritz Roth die in 1893 Andreas Vesalius Bruxellensis in het licht gaf en daarna Harvey Cushing, van wiens hand in 1943 in New York postuum A Bio-biography of Andreas Vesalius verscheen. Hiervan werd in 1965 een herdruk uitgegeven, met daarin een voorwoord van de hand van Professor G.A. Lindeboom, de toonaangevende Nederlandse medisch-historicus. In januari 2020 zal een nieuwe uitgebreide Vesalius-Bibliografie verschijnen, dit keer van de hand van Maurits Biesbrouck.
Losser, 3 mei 2020
Teunis Willem van Heiningen