Korte geschiedenis van de KNO-behandelunit


Na de oorlog en tot in de jaren ’80 kenden de Nederlandse ziekenhuizen een normenrapport dat de basisinrichting beschreef van de poliklinieken ten behoeve van de aldaar praktiserende specialisten. Voor de schouwende specialismen, zoals interne geneeskunde, neurologie, dermatologie en kindergeneeskunde, bestond de basisinrichting vaak uit niet meer dan een bureau, een bureaustoel, een onderzoeksbank en enkele eenvoudige diagnostische instrumenten, zoals een onderzoekslamp, meetlat, weegschaal en bloeddrukmeter.
De dokter werd geacht de stethoscoop en reflexhamer zelf mee te nemen. Voor witte jassen werd gezorgd, maar men kreeg achteraf wel een rekening voor de bewassing. Bij de snijdende specialismen werd de uitrusting uitgebreid met een behandelkamer voorzien van een aantal chirurgische basisbenodigdheden. Maar gaandeweg groeide voor met name de oog- en KNO-artsen al snel de benodigde hoeveelheid diagnostische en therapeutische apparatuur, waaronder de mogelijkheid tot zuigen en spoelen, alsmede in de jaren ’50 de binoculaire stereomicroscoop.

Politzer Wenen. Het middelpunt van de Europese oorheelkunde eind 19e eeuw was ongetwijfeld Wenen bij Adam Politzer (1835-1920). Vele jonge aankomende KNO-artsen trokken naar Oostenrijk voor de opleiding aldaar. De polikliniek van Politzer was uitermate sober, een houten stoel voor de patiënt, een krukje voor de dokter en enkele instrumenten op een tafeltje. De houten tafeltjes werden al snel verwisseld voor een model met een metalen buizenframe en voorzien van een glazen plaat als bovenblad, zo kon men deze makkelijker reinigen.

Moritz Schmidt Frankfurt. Andere prominente KNO-artsen zaten er vaak niet veel beter geoutilleerd bij en of het nu een universiteitskliniek of huispraktijk betrof, men bediende zich over het algemeen van eenvoudige houten kabinetjes met enkele laatjes waarin de instrumenten min of meer gesorteerd lagen. Bij prof. Moritz Schmidt (1838-1907) in Frankfurt lagen daar ongetwijfeld ook zijn beroemde tongspatels bij. Opvallend is dat Moritz Schmidt reeds een klein elektrisch voorhoofdlampje gebruikte.

 

Prof. Moritz Schmidt Frankfurt 1897

De houten kastjes waren meestal nog niet voorzien van wieltjes want in de huispraktijk was de mobiliteit van het meubel niet erg van belang, alhoewel het de reiniging van de vloer lastig maakte, vooral na een bloedneus gepaard gaande met een ‘bloedbad’. 

Killian Freiburg. De Universiteitskliniek van Freiburg was de werkplaats van prof. Gustav Johann Killian (1860-1921) een pionier op het gebied van de septumchirurgie en bronchoscopie en die z’n naam heeft gegeven aan een tegenwoordig nog veel gebruikt lang neusspeculum. Ook Killian moest het doen met een uiterst sober ingerichte behandelkamer, maar er waren al enkele apparaten en voorzieningen. Aan de muur diathermie, een keteltje voor warm water en de patiënten-spoelbak rechtstreeks aangesloten op de afvoer van een der wastafels. Killian had tenminste nog een mengkraan, die veel Britten heden ten dage nog steeds moeten ontberen. De inrichter en instrumentmaker Fischer was een goede vriend van Killian.

Quix Utrecht. Het is aan de Utrechtse hoogleraar prof. F.H. Quix (1874-1946) echter de eer de eerste echte KNO-behandelunit te hebben ontworpen. Deze werd vervaardigd en geleverd door H. Stöpler, de van oorsprong Duitse firma van medische instrumenten die sedert 1903 in Utrecht was gevestigd. Voor het eerst werd….

Roelf M. Backus