Gekte en de stad


Op vrijdag 20 september 2019 gaf Martje aan de Kerk (Universiteit van Amsterdam, inmiddels werkzaam bij  Open Universiteit) tijdens het History, Health and Healing symposium een presentatie van haar promotieonderzoek Madness and the city, oftewel Gekte en de stad.

Hieronder vindt u de samenvatting van haar onderzoek.
Wilt u de powerpoint van haar lezing nogmaals bekijken? Deze kunt u HIER downloaden.

Gekte en de stad
Interactie tussen krankzinnigen, hun families en de stedelijke overheid in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 1600-1795

Krankzinnigheid in de vroegmoderne periode spreekt tot ieders verbeelding. Ideeën variërend van horror-verhalen over eenzame opsluiting en wrede zorg tot een meer romantische kijk op de dwalende dorpsgek, hebben invloed gehad op ons beeld over krankzinnigheid. Maar klopt dat beeld wel? Dit proefschrift heeft als doel om te onderzoeken hoe het dagelijks leven van krankzinnigen in de zeventiende en achttiende eeuw eruit zag. Hoe was de zorg voor deze groep georganiseerd in de vroegmoderne Nederlandse stedelijke samenleving en welke mensen waren betrokken bij het verlenen van zorg. Door - voor de eerste keer - nieuwe en een grotere variatie aan bronnen te combineren is het mogelijk geworden om inzicht te krijgen in zowel de intra- als extramurale zorg voor de krankzinnigen. Hierdoor wordt een groot gat gevuld in de Nederlandse historiografie over dit onderwerp en is het mogelijk geworden om een beter begrip te krijgen van de plaats die de krankzinnigen innamen in de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Uiteindelijk werd het hierdoor mogelijk om de hoofdvraag van dit proefschrift te beantwoorden, namelijk: Hoe kan de toename van het gebruik van het stedelijke zorgsysteem worden verklaard en wie of wat waren de drijvende krachten hierachter?
De zorg voor de krankzinnigen in vroegmoderne stedelijke samenleving was georganiseerd in en onderdeel van een groter systeem van stedelijke zorg. Door verschillende ontwikkelingen in de Nederlandse Republiek zowel sociaal, cultureel als economisch en factoren zoals: economische groei, urbanisatie, migratie en de opkomst van een burgermaatschappij, werd tijdens de zeventiende en achttiende eeuw een zorgsysteem ontwikkeld waarin de krankzinnigen hun eigen plek hadden. In dit systeem speelden zowel publieke als private belangen en actoren een rol en moesten deze samenwerken om dit systeem draaiende te houden. De stedelijke instituties waarin de krankzinnigen konden worden opgevangen waren het belangrijkste onderdeel van dit zorgsysteem voor deze groep. De dolhuizen waren de enige instituten die specifiek bedoeld waren voor de opvang van (razende) krankzinnigen. Daarom nemen de dolhuizen ook een prominente rol in tijdens het bestuderen van de zorg voor deze groep. Maar niet alleen de dolhuizen, ook de gast-, leprozen-, pest-, werk-, verbeter-, wees-, en oude mannen en vrouwen huizen namen de zorg voor krankzinnigen op zich. Deze grote variatie aan plekken waar krankzinnigen terecht konden komen, laat zien dat in het institutionele zorg-systeem verschillende vormen van gekte hun eigen plek hadden en dat stedelijke ontwikkelingen in de vroegmoderne periode bijdroegen aan de toename van opvang mogelijkheden.
De vraag wie de krankzinnigen in dit onderzoek waren stond centraal in het tweede hoofdstuk. Een compleet beeld krijgen van de groep mensen die bestempeld werden als krankzinnig is complex maar door het samenvoegen van informatie kan er een algemeen beeld gegeven worden van de personen in de bronnen. De groep bestond uit een gelijke hoeveelheid mannen en vrouwen, gemiddeld tussen de 20-29 jaar en meestal afkomstig uit de armere en middenklasse van de samenleving. Vaak woonden ze in de steden die onderzocht zijn, maar ook de migratiepatronen worden zichtbaar in de bronnen. Naast demografische factoren is er in dit hoofdstuk ook gekeken naar de termen die gebruikt werden door tijdsgenoten om deze groep en hun gedrag te duiden. Hierbij was het meest opvallend dat er een groot scala aan verschillende termen gebruikt werd om mensen met krankzinnigheid te beschrijven. Deze verschillende termen lijken nogal willekeurig gebruikt te zijn en zijn daardoor moeilijk te koppelen aan bepaald gedrag. Het enige onderscheid dat te maken viel was tussen krankzinnigheid en simpelheid. Krankzinnigheid werd getypeerd als een tijdelijke staat van zijn was waarbij iemand zijn verstand verloor en daardoor kon uitbarsten in schadelijk en agressief gedrag naar zichzelf of de omgeving toe. Simpelheid werd gezien als veelal een aangeboren of door een ongeval veroorzaakte verminderde capaciteit van iemand om zijn of haar verstand te gebruiken waardoor deze mensen niet in staat waren om voor zichzelf te zorgen. Tijdens dit onderzoek zijn er ook een paar bronnen naar boven gekomen die de stemmen van de krankzinnigen zelf weergaven. Het analyseren van deze bronnen heeft laten zien dat de krankzinnigen zelf niet altijd aan de zijlijn stonden, maar ook reflecteerden op hun situatie en actie ondernamen om zorg voor zichzelf te organiseren. Zij hadden hierdoor wel degelijk een eigen rol in de manier van zorg verlenen en vertoonden zelfs een vorm van zelfbeschikking.
De meeste krankzinnigen werden opgevangen in het private zorg-systeem en dus in de stedelijke gemeenschap. In dit systeem namen de familie en zorg thuis de grootste rol in. Families werden gezien als economische, sociale en emotionele eenheden en waren daarom een belangrijk onderdeel van de sociale structuur van vroegmoderne steden. Omdat de krankzinnigen vaak lange tijd thuis werden verzorgd waren familieleden de belangrijkste verzorgers en hadden zij ook de macht om te handelen als initiators in het organiseren en kiezen van de juiste zorg voor hun krankzinnige familielid. Naast familie was er een groter sociaal netwerk betrokken bij de zorg voor de krankzinnigen; dit netwerk bestond uit buren, vrienden, werknemers, werkgever, bedienden en (betaalde) verzorgers. Dit sociale netwerk functioneerde als een systeem van sociale steun en controle en de verschillende actoren fungeerden zowel als initiators en/of getuigen en hielpen op die manier om de grenzen te bepalen tussen acceptabel en onacceptabel gedrag. In het private zorg-systeem konden mensen gebruik maken van een veelheid aan verschillende type verzorging en behandeling. Dit kon zowel medisch zijn door bijvoorbeeld het zoeken van een dokter, chirurgijn of apotheker om iemand aan uit te besteden of voor behandeling. Maar ook niet medische mogelijkheden waren in veelheid beschikbaar, zoals het uit besteden van de zorg bij speciale houvrouwen en -mannen maar ook iemand thuis opsluiten (met toestemming van de autoriteiten). Pas als de balans tussen de draagkracht van de familie en het sociale netwerk uit balans raakte met de draaglast die de krankzinnige in kwestie veroorzaakte en alle private opties niet meer tot de mogelijkheden behoorden ontstond er een breekpunt en vond er een verschuiving plaatst naar het publieke zorg systeem.
Op het moment dat de zorg voor krankzinnigen niet meer mogelijk was in een private omgeving en iemand moest worden opgenomen in een instituut kwamen ze terecht in het publieke zorg-systeem, meestal via een opname verzoek. De publieke zorg bestond voornamelijk uit institutionele zorg als onderdeel van het stedelijke zorgsysteem. De stedelijke en justitiële autoriteiten hadden in de meeste gevallen de autoriteit om te beslissen of mensen konden worden opgenomen in de stedelijke instellingen. Hierdoor werden zij zodra de verschuiving naar de publieke systeem gemaakt werd, betrokken in het proces van zorg voor de krankzinnigen en kregen hier een significante rol in. De focus van het vierde hoofdstuk ligt op het gehele proces van opname, het verplaatsen van personen tussen de verschillende instituten en het dagelijkse institutionele leven in de dolhuizen. Dit liet zien dat het proces van opname niet willekeurig gebeurde maar juist een complex systeem was waarin samenwerking tussen de verschillende actoren en autoriteiten die gezamenlijk de gemeenschap van zorg vormden noodzakelijk was. Het feit dat verschillende vormen van krankzinnigheid hun eigen plaats hadden in de verschillende instituties en dat de bronnen ook laten zien dat personen op grond daarvan werden ver- of geplaatst sterkt de specifieke positie van krankzinnigen in de instituties. Toch was het dolhuis het enige instituut dat specifiek bedoeld was de (razende) krankzinnigen en daarom was dit instituut ook extra vatbaar voor horrorbeelden en een stigma van misbruik. Specifiek onderzoek naar het institutionele leven in de dolhuizen in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht laat echter zien dat deze huizen niet afgesloten waren van de gemeenschap maar in tegenstelling tot de bovenstaande stereotype een integraal onderdeel waren van het stedelijk leven. De zorg in de dolhuizen was in lijn met de standaarden van de vroegmoderne tijd en slechts zelden is er in de bronnen iets terug te vinden over misstanden of misbruik in deze plekken. Daarnaast onthullen de bronnen ook dat personen over het algemeen maar voor bepaalde periode in de dolhuizen waren opgesloten en dat de familie tijdens deze periode betrokken bleef door bezoekjes en het doen van de wekelijkse was.
In het laatste en concluderende hoofdstuk is er gekeken naar de verandering in het framen van krankzinnigheid in de zeventiende en achttiende eeuw en verandering in het gebruik van het stedelijke zorgsysteem voor krankzinnigen. Het feit dat dit proefschrift een periodisering van twee eeuwen onderzoekt geeft de mogelijkheid, weliswaar voorzichtig, om meer lange termijn ontwikkelingen in de zorg voor de krankzinnigen te duiden. In de achttiende eeuw worden twee belangrijke trends zichtbaar in de bronnen, namelijk de toename van medicalisering van krankzinnigheid en van emotionele expressies, vooral compassie. Deze twee veranderingen hebben de manier waarop er naar krankzinnigheid werd gekeken significant beïnvloed. Krankzinnigheid werd steeds meer bestempeld als ziekte en de lijders hieraan als recht hebbend op compassie en hulp. Het nieuwe discours over krankzinnigheid en krankzinnigen die hieruit voortkwam, werden gebruikt als retorische strategie door de gemeenschap van verzorgenden, vooral de familie, om hulp te krijgen van anderen in het publieke domein alsmede begrip voor hun situaties.
Door het gebruik van het stedelijke zorgsysteem voor krankzinnigen en de groei van dit systeem in de achttiende eeuw te analyseren kan de hoofdvraag van dit proefschrift beantwoord worden. Door te kijken naar wat en wie de specifieke drijvende krachten waren achter de toename van het gebruik kan geconcludeerd worden dat er twee instigatoren waren. Ten eerste de culturele veranderingen (zoals hierboven besproken) die het algemene beeld over krankzinnigheid en krankzinnigen veranderd hebben en daarnaast de rol van familie. Als belangrijkste zorgverleners waren zij nauw verbonden met de zorg voor krankzinnigen op alle niveaus, zowel privaat als publiek. Om deze zorg zo goed mogelijk te regelengebruikten zij naast de retorische strategieën ook hun ‘bureaucratische agency’ om van onderaf eenimpuls te geven aan de groei van het systeem. Dit konden zij weliswaar niet alleen doen en hadden hiervoor de steun nodig van het sociale netwerk en de autoriteiten. Voor een succesvolle werking van het systeem was de samenwerking en consensus tussen al deze partijen van groot belang. Alleen door interactie tussen deze groepen was het mogelijk om het gecompliceerde systeem van zorg voor deze groep te creëren. Precies deze interactie liet dan ook de betrokkenheid van de stedelijke maatschappij als geheel zien en demonstreerde dat krankzinnigheid niet alleen privé maar ook een publiek probleem was.
Dit proefschrift heeft laten zien hoe het dagelijkse leven van de krankzinnigen en hun verzorgers eruit zag in de vroeg-moderne steden van de Nederlandse Republiek en heeft hiermee een begin gemaakt aan het vullen van een historiografische lacune. Er kan geconcludeerd worden dat de zorg voor de krankzinnigen georganiseerd was in een complex systeem waarin verschillende vormen van krankzinnigheid een eigen plek hadden en vele verschillende partijen een rol speelden. Het systeem was georganiseerd in een privaat en een publiek deel maar in beide bleef de familie de belangrijkste actor. Het veranderende culturele beeld over krankzinnigheid in de achttiende eeuw zorgde voor een toename van het gebruik van het publieke zorg systeem en beïnvloedde hoe krankzinnigheid geframed werd, namelijk als een volksgezondheidsprobleem dat door de hele samenleving moest worden erkend en geadresseerd. Dit onderzoek heeft daarom niet alleen inzicht gegeven over hoe er werd omgegaan met krankzinnigen in de vroegmoderne stedelijke samenleving in de Nederlandse Republiek maar ook hoe mensen samen leefden in deze steden. Hiermee heeft dit onderzoek bijgedragen aan het begrip van krankzinnigheid op zichzelf maar ook de grote historische en sociale betekenis hiervan.