De doula en de doekoen

Machtsstrijd rond het kraambed

 

De laatste tijd staat de relatie tussen de verloskundige en de doula in het nieuws. Idealiter werken verloskundige en doula samen rond de zwangere vrouw. Doula’s bieden vrouwen emotionele steun voor, tijdens en na de bevalling. Ze mogen zich niet bemoeien met de medische kant van de bevalling. Soms gebeurt dit toch en dat leidt dan tot spanningen en problemen zeggen verloskundigen en gynaecologen. Dit deed mij denken aan een enigszins vergelijkbare situatie in Nederlands Indië waar de Europese artsen uit alle macht probeerden de inheemse vroedvrouwen, de doekoen baji, bij bevallingen buiten te sluiten.

Doula
Volgens de gedragscode van de Nederlandse Beroepsvereniging voor Doula’s (NBvD) bemoeien doula’s zich niet met de medische kant van de bevalling. Een doula is geen medisch professional, voert geen medische handelingen uit en geeft geen medisch advies; dat staat kraakhelder omschreven in de gedragscode van de NBvD . Maar op hun website staan de resultaten van een Amerikaans onderzoek waarin juist de positieve effecten van de doula op de klinische kant van de bevalling staan vermeld. Zo zou een doula de duur van een bevalling aanzienlijk verkorten, minder pijnstilling en minder keizersneden nodig maken. Soms begeeft een doula zich op het terrein van de verloskundig hulpverlener en dat geeft spanningen niet alleen tussen hen beide maar ook bij de zwangere en haar partner. Zo zouden doula’s soms proberen noodzakelijke medische ingrepen tegen te houden. Bij een rondgang van NRC en Nieuwsuur bij 111 verloskundepraktijken was bijna de helft bezorgd of had negatieve ervaringen met doula’s.[1]

Doekoen baji
Deze situatie deed mij denken aan de doekoen baji,[2] de traditionele inheemse vroedvrouw, die overigens nog heftiger reacties opriep bij de Europese artsen in Nederlands Indië. In de ogen van de Europese artsen waren deze doekoen totaal ondeskundig. De latere chef van de Geneeskundige Dienst (GD), de Officier van Gezondheid Willem Bosch schreef op basis van zijn eigen ervaring in de eerste helft van de 19e eeuw: ‘Men moet de mishandelingen waaraan zij [LH: de kraamvrouwen] op dat tijdstip onderworpen zijn, hebben gezien om te kunnen beseffen welke nadeel daardoor aan de populatie wordt toegebragt, om te kunnen gevoelen, wat de beklagenswaardige vrouw daaronder lijdt!’[3]
Hij had het ook over de ‘uit onkunde en bijgeloof voortgebragte vernietiging van talrijke menschenlevens’. Zijn opvolger als chef van de GD, Geerlof Wassink had het over ‘de nadeelige gevolgen, voortspruitende uit het geheel ontoereikende der kennis van de inlandsche vroedvrouwen, omtrent den natuurlijke gang van gewone verlossingen en hare volslagene onkunde in andere daarbij voorkomende, van den regel afwijkende omstandigheden’. De artsen wilden de doekoen baji een halt toeroepen. Dit was niet eenvoudig want zij waren sterk verankerd in de inheemse samenleving. In elk desa waren een of meer doekoen; het waren oudere vrouwen die zelf kinderen hadden gebaard.
Om de doekoen te vervangen stelde Willem Bosch in 1850 voor om in Batavia een vroedvrouwenschool op te richten waar inheemse jonge vrouwen in 2-3 jaar zouden worden opgeleid tot vroedvrouw. De school kwam er en er kwamen leerlingen, maar de inheemse bevolking wantrouwde deze westers opgeleide vroedvrouwen: ze waren te jong en hadden meestal zelf nog geen kinderen gebaard. De doelstelling om de doekoen te vervangen werd niet gehaald; daarom werd de school in 1875 gesloten.
De kritiek op de doekoen baji bleef aanhouden en na veel discussie besloot de koloniale overheid in 1891 om enkele Europese geneesheren de bevoegdheid te geven om geschikte inheemse jonge vrouwen op te leiden tot vroedvrouw. Het was een pittige opleiding want de exameneisen kwamen in hoofdzaak overeen met die voor Europese vroedvrouwen. Het was overigens niet gemakkelijk om Europese geneesheren te vinden met een verloskundige praktijk van voldoende omvang waarin de leerlingen ervaring konden opdoen. Ook het vinden van geschikte leerlingen was niet eenvoudig in een tijd waarin nauwelijks onderwijs beschikbaar was voor inheemse kinderen, laat staan meisjes.

Van Buuren
Een van de opleiders was de civiel geneesheer H.B. van Buuren te Kediri (Oost Java). Hij was een opleider met een duidelijke visie die hij uitdroeg in artikelen en brochures. Met niet aflatende energie voerde hij een ware kruistocht tegen de doekoen baji die hij de ‘inlandsche doodsengel’ noemde. Met steun van de hoogste ambtenaar kreeg Van Buuren gedaan om in Kediri in 1898 een experiment te beginnen. Doekoen zouden zich niet meer met de bevalling mogen bemoeien. Hun taak zou pas beginnen na de bevalling; ze werden dus een soort bakers. Doekoen kregen voor iedere zwangere vrouw die ze bij de polikliniek aanbrachten, ƒ 2,50. De doekoen deelde het bedrag vervolgens met de zwangere vrouw. ‘Met een enkel woord en een rijksdaalder in de hand, kan ik thans elk oogenblik vrouwen voor het onderzoek krijgen’, aldus Van Buuren. Hij was ook bereid de zwangere vrouwen te betalen als ze in zijn inrichting wilden bevallen: ‘zoo niet met ƒ 2,50 dan met ƒ 5 of ƒ 10. Maar komen zullen ze!’ 
In de polikliniek deden de leerlingen van Van Buuren de bevallingen onder zijn begeleiding; hij sprak met hen af de publieke opinie te winnen door zoveel mogelijk de volksgebruiken te respecteren. De doekoen waren immers zo populair bij de bevolking omdat zij alle gebruiken rondom de geboorte kenden en volgden. Bovendien werd een doekoen al bij de zwangerschap betrokken vanaf het prille begin. Zij bleef moeder en kind ondersteunen tot de 40e dag na de bevalling. De westers opgeleide vroedvrouwen assisteerden alleen bij de bevalling. Dit verschil verklaart wel waarom de inheemse vrouwen sterke voorkeur hadden voor de doekoen.
Al na zes weken constateerde Van Buuren dat zijn aanpak goede resultaten opleverde. Afgaande op de cijfers zag het er inderdaad veelbelovend uit. Maar Van Buuren had te vroeg gejuicht want eind juni 1898 trotseerde een doekoen het verbod en verleende verloskundige hulp. Van de resident hoorde Van Buuren dat optreden tegen de doekoen geen zin had omdat deze geen wettige maatregelen had overtreden. Een jaar later klaagde Van Buuren om dezelfde reden toch een doekoen aan, maar deze werd vrijgesproken.

Tot slot
De kruistocht van Van Buuren leverde niets op. De positie van de doekoen baji in de samenleving was en bleef heel sterk. In de loop van de tijd heeft ook de WHO geprobeerd de doekoen te scholen, steeds met weinig succes omdat het oudere vrouwen waren die sterk gehecht waren aan hun handelwijze. De sterfte van moeders in het huidige Indonesia bedraagt 177 per 100.000 levend geborenen (2017). Dit cijfer is veel hoger dan dat in de omliggende landen zoals Cambodja (160), Filippijnen (121) en Vietnam (23).[4] Als verklaring wordt o.a. gewezen op het grote aantal bevallingen dat nog steeds wordt begeleid door dukun bayi.

Liesbeth Hesselink ([email protected])

[1] NRC 23-09-2020
[2] De tegenwoordige schrijfwijze is dukun bayi; het Maleis noch het Indonesisch kennen het meervoud.
[3] Voor alle citaten verwijs ik naar mijn proefschrift Liesbeth Hesselink, Genezers op de koloniale markt. Inheemse dokters en vroedvrouwen in Nederlands Oost-Indië 1850-1915 (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009).
[4] Cijfers www.indexmundi.com [25-09-2020).